De mens wordt instrumenteel
Voor de zwervende mens was het leven bijzonder hard in de oudste tijden. Dagelijks moesten ze zelf zorgen voor voedsel. De mensen waren voedselverzamelaars. Tijdens de zomer plukten ze vruchten, haalden wortels en knollen uit de grond, plukten paddenstoelen, verzamelden bessen, vingen slakken en andere kleine dieren, ... Dat was meestal de taak van de vrouwen, en ook de kinderen moesten helpen.
Vooral in de winter ging men op jacht. Jagen was echt mannenwerk. Men ging op zoek naar rendieren of mammoeten en viste met harpoenen in de rivier. Ze moesten heel goed samenwerken. Een mammoet doden was immers niet hetzelfde als een rendier verschalken. Ze kenden verschillende jachtmethoden: het omsingelen van de dieren, ze opjagen en drijven tot in de ravijn, valkuilen maken, ...
Om steeds over voedsel te beschikken, moest men rondtrekken. Dat was een heel gevaarlijke en vermoeiende onderneming. Wilde dieren, koude, ziektes, ... zorgden ervoor dat de kinderen meestal beschouwd werden als een grote last. Daardoor werden heel wat kinderen aan hun lot overgelaten.
Vooral in de winter ging men op jacht. Jagen was echt mannenwerk. Men ging op zoek naar rendieren of mammoeten en viste met harpoenen in de rivier. Ze moesten heel goed samenwerken. Een mammoet doden was immers niet hetzelfde als een rendier verschalken. Ze kenden verschillende jachtmethoden: het omsingelen van de dieren, ze opjagen en drijven tot in de ravijn, valkuilen maken, ...
Om steeds over voedsel te beschikken, moest men rondtrekken. Dat was een heel gevaarlijke en vermoeiende onderneming. Wilde dieren, koude, ziektes, ... zorgden ervoor dat de kinderen meestal beschouwd werden als een grote last. Daardoor werden heel wat kinderen aan hun lot overgelaten.